Over de cantates 37 en 44

Vanavond bevat de liturgie twee kleinere cantates van J.S. Bach, elk ongeveer 22 minuten lang. De eerste, BWV 37, is bedoeld voor Hemelvaartsdag, de volgende, BWV 44, voor de zondag daarna. Voor beide cantates bestaat het orkest uit strijkers, hobo’s en continuo.

Wer da gläubet und getauft wird (BWV 37)

De tekst gaat over geloof, vertrouwen en dankbaarheid, overwegend in een ingetogen verpakking. Het openingskoor, nr. 1, is een korte en bondige inleiding, zoals de boodschap die wordt verkondigd. Men hoort een ferme melodie in halve noten, gecombineerd met een iets snellere omspeling op dezelfde melodie en tekst. Aria, nr. 2, is een samenspraak tussen soloviolist en tenor. Het geloof en vertrouwen worden uitgedrukt in slingers van rustige coloraturen en elegante versieringen. De oorspronkelijke vioolpartij is verloren gegaan en wordt door een reconstructie vervangen.

Het duet, nr. 3, is gebaseerd op de melodie van het lied Wie schön leuchtet der Morgenstern en op de woorden van het vijfde couplet daaruit. De twee zangers worden alleen door het continuo begeleid, en de drie melodieën zijn uiterst kunstig dooreen geweven, met de uitbundigste coloraturen op de woorden erfreuet en loben. Het recitatief, nr. 4, voor bas en strijkers, geeft de ernstige en strenge opdracht, zich aan Gods wil te onderwerpen. De zelfde solist vervolgt in aria, nr. 5, met de blijmoedige boodschap dat de gelovige vleugels zal krijgen om daarmee de hemel in te vliegen. De opstijgende notenreeksen illustreren dit overduidelijk. Het slotkoraal, nr. 6, vormt een afsluitend gebed.

Sie werden euch in den Bann tun (BWV 44)

De onheilspellende woorden uit Jezus’ afscheidsrede (Johannes 15) openen deze cantate: het pad van een christen zal niet steeds over rozen gaan. Het begin is nu eens niet toebedeeld aan koor en vol orkest, maar ligt in handen van twee solisten, twee hobo’s en continuo: duet nr. 1. De noten zijn zo onverbiddelijk als de tekst. Op het woordje Bann raken de zangers verweven in expressief wringende notenreeksen vol muzikale valkuilen. Dit lamenterende begin gaat plotseling over in het eerste koor, nr. 2, in een sneller tempo en met het volle orkest. Ook hier is de tekst nog onheilspellend en op het woord tötet voeren de zangers duistere harmonieën en moeizame intervallen uit. Een stukje kamermuziek is aria, nr. 3, alleen voor alt, hobo en continuo. De tekst is berustend: gij christenen, aanvaardt martelaarschap en leed. De woorden Marter, Bann und Pein zijn genoteerd op moeizaam-lange noten en grillige sprongen.

Verrassend is het koraal, nr. 4, dat nu eens alleen wordt uitgevoerd door continuo en tenorsolist. Fel en dreigend is de tekst van recitatief, nr. 5: de goedwillende christen zal eerst met vuur en zwaard te maken krijgen, voordat hij de hemel zal zien.

In aria, nr. 6, is eindelijk de overwinning van goed op kwaad een feit. Orkest en sopraan jubelen het uit op virtuoze wijze. Deze goede boodschap wordt geconsolideerd in het vrome slotkoraal, nr. 7, met o.m. de veelzeggende woorden Es gehe wie es gehe.

Max van Egmond

Litteratuur: A. Dürr: Die Kantaten von J.S. Bach