Jelle Draijer (bas)

Tijdens zijn studie Engels en geschiedenis aan de lerarenopleiding V.L.-V.U. in Amsterdam, begon Jelle Draijer met zingen als hobby en nam hij zanglessen bij zijn tante, Heleen Draijer.

Na twee jaar besloot hij van het zingen zijn beroep te maken en ging hij naar het Amsterdams Conservatorium waar hij les kreeg van Erna Spoorenberg en Ruud van der Meer.

In 1977 werd hij lid van het Nederlands Kamerkoor en zette hij zijn studie bij Heleen Draijer voort. Met het werk in het koor kwamen er ook steeds meer engagementen buiten het koor in binnen- en buitenland, waarbij hij werkte met dirigenten als Frans Brüggen, Gustav Leonhardt, Ton Koopman, Reinbert de Leeuw, Jos van Immerseel, René Jacobs, Uwe Gronostay en met verschillende instrumentale en vocale ensembles waaronder Il Fondamento, het Combattimento Consort, Tragicomedia, Die Musikalische Companey en het Gesualdo Consort.

Op een aantal cd-opnamen is Jelle Draijer als solist te beluisteren, waaronder die van de Krönungsmesse, de Vesperae Solennes de Confessore en het Requiem van Mozart met het Orkest van de 18e Eeuw o.l.v. Frans Brüggen, de Vesperae Beatae Mariae Virginis en Vespri di San Giovanni Battista van Monteverdi respectievelijk o.l.v. René Jacobs en Gustav Leonhardt, de Petite Messe Solennelle van Rossini o.l.v. Jos van Immerseel, Jetzt immer Schnee van Sofia Gubaidulina o.l.v. Reinbert de Leeuw, werken van Mazzochi o.l.v. Stephen Stubbs, alsmede als solist op talloze opnamen van het Nederlands Kamerkoor.

Gerben Houba (tenor)

Gerben Houba
foto: Nic Limpe

De tenor Gerben Houba zingt al zijn hele leven. Op zeventienjarige leeftijd inspireerde zijn muziekleraar Cees Mobach hem om zanglessen te nemen. Zijn huidige coaches zijn Marcel Reijans en Paul Triepels, daarvoor studeerde hij zang bij Geert Berghs. Hij volgde masterclasses bij Margreet Honig en Kurt Equiluz en bij regisseur Maarten Vonk volgde hij acteer- en bewegingslessen. In 2010 ontving hij op het Peter de Grote Festival in Groningen de Honorary Award for Outstanding Musicianship.

Als concertsolist maakte hij in 2007 zijn debuut in de Grote Zaal van het Concertgebouw met werk van Helmut Barbe. Verder zong hij Strawinsky’s Cantata en The Voynich Cyphermanuscript van Hanz-Peter Kyburz. Dit laatste stuk bracht hij ten gehore in de Grote Zaal van Cité de la Musique in Parijs. Naast de meer hedendaagse muziek is Gerben ook regelmatig als solist te beluisteren in traditionele oratoria van componisten als Mozart, Händel en Bach. Van Bach staan naast veel aria’s ook de evangelistpartij in zowel de Johannes-Passion als de Matthäus-Passion op zijn repertoire.

Op het gebied van opera soleerde hij in diverse producties, zoals de titelrol in Orfeo van Monteverdi, in Thyeste van Jan van Vlijmen en in 2009 de titelrol in Dichtertje, een nieuw geschreven opera van Harke-Jan van der Meulen, naar de gelijknamige novelle van Nescio.

Gerben maakt deel uit van het vocaal kwartet Quatre Bouches. Verder is hij als remplacant verbonden aan het Groot Omroepkoor en maakt hij sinds 1995 deel uit van de vaste bezetting van Cappella Amsterdam onder leiding van Daniel Reuss.

Meer informatie op www.gerbenhouba.com

A Hymn to the Virgin

Luister naar A Hymn to the Virgin, een jeugdwerk van Benjamin Britten (1913-1976) door het Westerkerkkoor in de cantatedienst van Tweede Kerstdag 2011. Opname met dank aan Peter Vos.

Komm, Jesu komm en Ich steh mit einem Fuss im Grabe

Motet ‘Komm, Jesu, komm’

Een motet is een meerstemmig vocaal werk met geestelijke inhoud. Het had zijn bloeiperiode in het midden van de zeventiende eeuw. Daarna heeft Bach het verder gesublimeerd. Oorspronkelijk vormde een bestaand gregoriaanse gezang de basis van een motet. Dat basis-thema werd als cantus firmus (eenstemmige koraal-melodie) door de sopranen gezongen en daaronder gaven de andere koorstemmen een meerstemmige invulling.

Bach heeft tenminste zes motetten gecomponeerd, in lengte variërend van 8 tot 20 minuten. Ze waren bedoeld voor uitvoering bij begrafenisdiensten en werden meestal in opdracht geschreven. Op papier zien ze er uit als a capella (onbegeleide) koorwerken, omdat in rouwdiensten geen instrumenten waren toegestaan. In de praktijk werden de zangers ondersteund door een groep continuo spelers, of zelfs nog meer instrumenten, die iedere koorpartij verdubbelden.

‘Komm, Jesu, komm’ ontstond omstreeks 1730 en was bedoeld voor de uitvaart van Johann Schmid, professor in de theologie in Leipzig. Het is gecomponeerd voor twee vierstemmige koren, die enigszins gescheiden staan opgesteld. In plaats van de eerder beschreven cantus firmus gebruikt Bach als basis twee coupletten uit een toen bekende begrafenishymne. De thema’s daaruit duiken op in elk van de koorstemmen en worden dan verder door het hele koor uitgesponnen.

Het motet eindigt zoals de meeste van Bachs kerkcantates: de gecompliceerd slingerende koorlijnen maken plaats voor een homogen en ontroerend slotkoraal.

Cantate ‘Ich steh mit einem Fuss im Grabe’

De cantate BWV 156 is bedoeld voor de derde zondag na Driekoningen. De schriftlezing gaat dan over Jezus die de zieken geneest, en over de zwakke mens, die zijn lot in handen geeft van God. De eerste woorden ‘Ik sta met één been in het graf’ is bepalend voor het ingetogen karakter van de cantate. Maar vóórdat er een woord is gezongen, zet Bach een toon van stille droevenis in de openings-sinfonia, met een onnavolgbare hobo-solo, die eindigt op een muzikaal vraagteken. (Terecht heeft Bach later deze melodie nog eens gebruikt als langzaam deel in het Klavecimbelconcert BWV 1056.)

Een openingskoor is er deze keer niet. De aria, nr. 2, is voor tenor, verweven met een eenstemmige koraal-melodie door de sopranen. Zowel solist als strijkers beschrijven het afdalen in het graf met neergaande toonladders. Het aansluitende bas-recitatief, nr. 3, belicht vooral dat de mens zijn lot in Gods handen geeft.

Halverwege een treurige cantate laat Bach vaak de stemming omslaan. De alt-aria, nr. 4, is bepaald opgewekt in tekst en muziek. De solist wordt begeleid door een duo van hobo en viool. In het bas-recitatief, nr. 5, wordt de goede afloop naar troost en verlossing verder afgerond. Dan volgt het slotkoraal, nr. 6, met de bevestiging dat Gods wil de beste is. En dat is de enige – bescheiden – bijdrage van het koor aan deze cantate.

Max van Egmond
Litteratuur: A. Schweizer J.S.Bach, A.Dürr Die Kantaten von J.S.Bach & Wikipedia.