Toelichting BWV 106 en Telemann “Du aber, Daniel”

Bach: Cantate 106

Actus tragicus is de bijnaam van Cantate Gottes Zeit ist die allerbeste Zeit, BWV 106 van J.S.Bach. Hij was pas 22 jaar oud, toen het werk in 1707 ontstond, waarschijnlijk voor gebruik in een rouwdienst van een oom van de componist. Natuurlijk heeft Bach pas later zijn naam gevestigd met grootse werken als de Hohe Messe en de Matthäus-Passion. Maar ook dit jeugdwerk wordt al gezien als ‘muzikale wereldliteratuur’ (Alfred Dürr). En dat ondanks (of juist door) de bescheiden middelen: geen orkest, slechts twee blokfluiten, twee viola da gamba’s en basso continuo, met zangsolisten die zich lijken los te maken uit het kamerkoor.

Voor tekst en inhoud liet Bach zich inspireren door verscheidene bronnen: psalmen (6, 12, 31, 90), bijbel-boeken (Jesaja, Lucas, Openbaringen, Apostelen) en kerkliederen (van Leon en Reusner). Het levenseinde en het hiernamaals worden van alle kanten belicht, waarbij het Lutherse geloof overheerst, dat alleen het Eeuwige Leven het ware is.

De cantate duurt 20 minuten en bestaat uit een tiental korte deeltjes, die vaak in elkaar overlopen en waarvoor diverse systemen van nummering gehanteerd worden.

De instrumentale opening, Sonatina, is donker en statig. De melodische wendingen suggereren soms vraagtekens, soms geduld of verlangen. Wanneer het koor inzet met Gottes Zeit, voeren hoop en blijdschap de boventoon. De woorden In ihm leben, weben und sind wir klinken actief en vitaal, maar dan volgt de berusting in In ihm sterben wir zu rechter Zeit.

Dezelfde berusting spreekt in de tenor-solo Ach Herr, maar de actie komt terug bij de bas-tekst Bestelle dein Haus. De onontkoombaarheid van het levenseinde (met zeer lage ligging van de stemmen) wordt bezongen in het koor Es ist der alte Bund: Mensch du mußt sterben. Daarin mengt zich de sopraan-soliste met een blijmoedig Ja komm, Herr Jesu, komm. Haar woorden eindigen met enkele eenzame en weifelende noten, alsof zij toch niet helemaal zeker is van haar oproep…

Dan volgt een solo voor alt en continuo: In deine Hände befehl ich meinen Geist, waarop een ‘hemelse stem’ het antwoord spreekt: Heute wirst du mit mir im Paradies sein (aangeduid voor de bas-solist, maar vaak door tenor gezongen, wegens de hoge ligging). Als de alt-soliste dat goddelijke antwoord tot zich door heeft laten dringen, repliceert zij weer met de koraal-melodie Mit Fried’ und Freud’ ich fahr dahin (door de bas-solo heen gevluchten).

Het slotkoor maakt melding van de Goddelijke Drie-eenheid, monumentaal en kordaat gezongen. Het gaat over in een korte fuga, Amen, die een combinatie toont van snelle coloraturen en, daar tussen geweven, lange noten voor de koraal-melodie. Het einde is schokkend abrupt, alsof Bach zeggen wil: Nu is het gebeurd, er valt niets meer aan te doen.

Literatuur: A. Dürr: Die Kantaten von J. S. Bach.

Du aber, Daniel van Telemann

J.S.Bach en Telemann waren tijdgenoten en vrienden. Bachs zoon Carl Philip Emanuel werd het petekind en later de opvolger van Telemann. Leipzig, Frankfurt en Hamburg waren de werkplekken van Telemann. Hij moet de barokke versie van een workaholic geweest zijn. In Hamburg was hij tegelijk cantor van vijf kerken, directeur van de opera en dirigent van het Collegium Musicum. Hij componeerde tientallen opera’s, handen vol passionen, ongeveer 1200 cantates (o.a. de serie Harmonische Gottesdienst) en ongeveer 1000 instrumentale werken (o.a. de serie Tafelmusik).

De cantate Du aber, Daniel wordt vaak uitgevoerd in combinatie met Bachs Actus tragicus. Dat is niet toevallig. Beide zijn rouw-composities; beide vragen alleen om een klein ensemble en in beide gevallen met gebruikmaking van de viola da gamba en de blokfluit. (Voor Telemann komen er nog een fagot, hobo en viool bij.)

De merkwaardige titel Du aber, Daniel is een flard uit de laatste zin van het bijbel-boek Daniël, waarin die wordt opgeroepen, zijn einde tegemoet te gaan, om daarna rust te vinden en, na zijn opstanding, het einddoel te bereiken.

De instrumentale opening creëert een sfeer van afwachting, rust en verstilling, o.m. door lang aangehouden noten, afwisselend in de diverse partijen. Het aansluitende eerste koor suggereert rust en troost, maar komt halverwege tot leven wanneer de opstanding wordt voorspeld. Het dan volgende aandeel van de bas-solist is bijna een solo-cantate op zich. Eerst zingt hij een uitvoerig secco recitatief. Dan volg een levendige aria: “Gehate wereld, ik zeg jou vaarwel!” Via een recitativo accompagnato vervolgt de bas met een arioso, dat een regelrecht wiegelied voor de dood is, met een bijna suikerzoete begeleiding. Aan het einde daarvan, als de tekst zegt dat bij ons levenseinde de rust en vreugde ons toelachen, componeert Telemann een soort muzikale lach. Maar langzaam en ingetogen… Nog is de bas-solist niet klaar. Via een kort recitatief belandt hij in een herhaling van zijn aria Du Aufenthalt. Uiteindelijk heeft Telemann dus deze rondo-vorm gecreëerd: A – b – C – d – A.

De strijkers begeleiden het aansluitende sopraan-recitatief, dat gevolgd wordt door een verbazingwekkende aria. Met een smartelijk Brecht, brecht, brecht beschrijft de tekst het breken van de oogleden en uiteenvallen van de ledematen, wanneer de dood intreedt. De instrumenten beelden dit vallen en breken uit op een wijze die Bach waardig zou zijn.

Opnieuw neemt de bas-solist het voord met een uitvoerig recitatief, waarin hij de overwinning van de dood beschrijft en suggestief aankondigt hoe het slotkoor ‘met gebroken stem’ zal klinken. Daarin suggereren ook de strijkers met eindeloze pizzicati het breken, terwijl daarentegen de blazers met zeer lange noten de rust en eeuwigheid schilderen.

Literatuur o.a. Wikipedia.

Max van Egmond (bariton)

Max van Egmonds muzikale talent werd ontdekt door de dirigent van het schoolkoor van het Willem de Zwijger Lyceum in Bussum, de heer Colijn. Vervolgens nam hij vanaf 1954 zangles in Bussum bij pedagoge Tine van Willigen-de Lorme. Van 1956 tot 1960 werkte hij als nieuwslezer bij de Radionieuwsdienst van het ANP. In 1959 werd hij prijswinnaar op het Vocalisten Concours te ‘s-Hertogenbosch. Later won hij prijzen bij concoursen te Brussel (1959) en München (1964). Sinds 1959 ontwikkelde Max van Egmond een solistische carrière als zanger van oratoria, liederen, cantates en barokopera’s. Hij staat vooral bekend als interpreet van Bachs cantates, missen en passies en vanaf 1965 nam hij deel aan integrale Bach-opnames onder dirigenten Gustav Leonhardt en Nikolaus Harnoncourt. Later verschenen ook cd’s waarop Van Egmond liederencycli zingt van Schubert en Fauré.

Als artiest van internationale betekenis ontving hij talrijke prijzen en oorkonden, waaronder een ridderorde van H.M. Koningin Beatrix en in 2012 een eredoctoraat aan de MacGill University in Montreal. Tijdens zijn 45-jarige carrière trad Max van Egmond op in alle werelddelen, het vaakst in Noord-Amerika. Daarnaast was Max van Egmond als docent verbonden aan het Sweelinck Conservatorium te Amsterdam. Nog steeds geeft hij masterclasses in binnen- en buitenland.

Sinds zijn afscheid als solist zingt Max van Egmond als koorlid in het Westerkerkkoor.

Meer informatie op maxvanegmond.com

Esther Levin (sopraan)

 

Esther Levin sings regularly as a soprano soloist in London, throughout the UK and in Europe.

Oratorio highlights include Bach’s St Matthew Passion (Reading), Monteverdi’s Vespers (St Alban’s Cathedral), Banchieri’s La Barca (in Leipzig with I Fagiolini), Brahms’ German Requiem (Douai Abbey) and Monteverdi’s Vespers of 1640, Lamento della Ninfa and Biber Requiem in Dorchester Abbey.

Esther is equally at home on the recital platform and has made several recordings, including a CD of classical lullabies with her regular recital partner, pianist William Hancox. She gets enormous enjoyment out of her musical life, and is never happier than when working with colleagues who share her sense of commitment and fun.

Born in Vienna, Esther also studied music there until she moved to London, where she trained in Early Music and Voice at the Guildhall School of Music and Drama.

Sigurd van Lommel (alt)

Sigurd van Lommel, altus, studeerde Frans aan de Universiteit van Amsterdam en volgde zanglessen bij Christopher Kale en masterclasses bij Andreas Scholl. Hij studeert sinds enkele jaren bij Paula de Wit.

Sigurd treedt regelmatig solistisch op in Nederland en daarbuiten. Hij is tevens als solist te horen op verschillende klassieke de-opnames, waarvan de meest recente werk van Antonio Caldara bevat, uitgevoerd met Ensemble La Silva.

Samen met Jelma van Amersfoort (luit & klassieke gitaren) vormt hij het duo La Chartreuse de Valbonne, waarvan binnenkort een cd uitkomt met vroeg romantische liedjes, “La Bonbonnière Lyrique”. Naast de klassieke muziek is Sigurd te zien en te horen in theater- en cabaretoptredens waarvoor hij ook materiaal schrijft.

Toelichting BWV 248/1 en 63

Over de beide cantates

Met de zes delen van het Weihnachts-Oratorium is de kerstmuziek van Bach nog lang niet uitgeput. Er zijn minstens twintig ‘losse’ cantates voor alle kerkelijke feestdagen rondom advent en Nieuwjaar. En dat waren er in de Lutherse traditie heel wat. Zo vierde men toen zelfs een derde kerstdag, na de twee ons bekende. Op die manier had Bach de beschikking over diverse series kerstcantates en kon enkele jaren voort zonder in herhalingen te vervallen. Eén keer heeft Bach duidelijk aangegeven dat zes specifieke kerstcantates als cyclus gezien mochten worden. Hij liet een tekstboek maken met de woorden van alle cantates die tegenwoordig Weihnachts-Oratorium heten. Zo hoefden de kerkgangers het tekstboek maar één keer aan te schaffen, om het vervolgens naar zes kerkdiensten mee te nemen.

Jauchzet, frohlocket BWV 248/1

Deel 1 van BWV 248 (Weihnacht-Oratorium) is bedoeld voor eerste kerstdag. Zuinig als Bach was met zijn tijd en talent, gebruikte hij vaak thema’s uit eerdere werken voor een nieuw doel. In deze cantate is het hergebruik overduidelijk. De opvallende paukenroffel aan het begin verwijst naar BWV 214, Tönet, ihr Pauken, een koninklijke gelukwens-cantate, die maar voor één keer bedoeld was, maar waarvan het materiaal zeer geschikt was voor een feestcompositie met meer permanente bestemming.

In het openingskoor (nr. 1) zingen de vier koorstemmen hun lof vaak in stevige blokken, als uit één mond. Slechts bij uitzondering krijgen de diverse stemmen onafhankelijke, elkaar imiterende partijen te zingen.
De evangelist (tenor) reciteert het letterlijke kerstevangelie van Lucas (nr. 2 en 6). Daarop wordt naadloos aangesloten door één van de andere solisten. Zo gaat het secco-recitatief nr. 2 over in een begeleid recitatief met twee oboi d’amore voor alt (nr. 3), gevolgd door de alt-aria nr.4. In beide alt-solo’s wordt vooruitgeblikt naar de komst van het Jezus-kind. Dat is ook het geval in het koraal nr. 5. Maar in recitatief nr. 6 is de geboorte inmiddels een feit. En Bach sluit daarop aan met een kunstige constructie. Nr. 7 heet Choral und Rezitatief en inderdaad zingen de koorsopranen als cantus firmus een bekend kerkkoraal, dat telkens onderbroken wordt door een recitatief van de bas. Het geheel wordt suggestief begeleid door twee hobo’s, de ‘herders instrumenten’ bij uitstek. Na dit goede nieuws volgt een triomfantelijke bas-aria met trompet-solo (nr.8), die inmiddels een paradepaardje geworden is voor zangers bij concoursen of examens. Ook het slotkoraal nr. 9, is vol van symboliek. Het koor zingt een tere melodie, eigenlijk een wiegenlied, maar trompet en pauken onderbreken deze slaappoging van het Kind met een niet te stuiten feestrumoer op de achtergrond. Een dankbare tegenstelling.

Christen, ätzet diesen Tag! BWV 63

Cantate BWV 63 is één van de vele ‘losse’ Bach-cantates voor de kersttijd. Destijds waren koperblazers en pauken in kerkmuziek alleen toegestaan bij feestelijke gedenkdagen. Bij normale, ‘ernstige’ kerkdiensten moesten componisten zich beperken tot de meer ingetogen houtblazers, natuurlijk gepaard aan een strijkorkest. Maar in deze cantate schallen maar liefst vier trompetten, nog versterkt door drie hobo’s, fagot en pauken. De woorden van het openingskoor (nr. 1) liegen er dan ook niet om: “Christenen, laat [de herinnering aan] deze dag gebeiteld worden in marmer en metaal”. Wel, u zult het merken.
Het alt-recitatief, nr. 2, is een groot contrast. Het is ingekeerd, filosofisch en dankbaar. Bij sommige heel expressieve woorden spint Bach het secco recitatief uit tot een arioso, met veel lyriek. Nr. 3 is een duet van sopraan en bas, begeleid door een hobo en continuo. Hobo en sopraan bewegen zich in de hoogste sferen in dit dankbare loflied. Het tenor-recitatief nr. 4 bezorgt ons opnieuw een contrast. In heldhaftige woorden wordt de leeuw uit het geslacht van David bezongen, waarbij ook zwaard en pijlen worden opgevoerd, terwijl het continuo strijdvaardige geluiden produceert. In overeenstemming daarmee is het duet nr. 5: een grootschalige vreugdedans met eindeloze coloraturen van de beide zangers. In de laatste solo, het begeleide recitatief nr. 6, zweept de bas op tot vreugde en hulde, waaraan het koor gehoor geeft in nr. 7 (slotkoor) waarin een duizelingwekkende orkestpartij het feest afrondt.

Max van Egmond

literatuur o.a.
Chr. Wolff, J.S.Bach
A. Dürr, Die kantaten vor J.S.Bach
W.Neumann, Handbuch der Kantaten J.S.Bachs.

Arco Mandemaker (tenor)

Arco Mandemaker studeerde hoofdvak zang aan het Rotterdams Conservatorium bij Sylvia Schlüter en Maarten Koningsberger en hoofdvak koordirectie bij Barend Schuurman. Daarnaast nam hij deel aan masterclasses van onder anderen Barbara Bonney, Hans-Peter Blochwitz, Carolyn Watkinson, Margreet Honig en Ian Bostridge. Na zijn zangstudie specialiseerde hij zich in de barokke uitvoeringspraktijk bij Howard Crook. Op dit moment wordt hij gecoacht door Jard van Nes.

Arco ontwikkelde zich tot een veelzijdig zanger met een repertoire dat alle stijlperioden omvat. Zo trad hij als solist ondermeer op in de oratoria van Händel, Haydn, Honegger en Mendelssohn-Bartholdy, het Requiem van Mozart, de Messe Solennelle van Rossini, de Messa di Gloria van Puccini en het Requiem van Verdi. Van Bach staan naast diens cantates, het Weihnachts Oratorium en de Hohe Messe, ook de evangelist en aria’s uit de Johannes- en Mattheüs Passion op zijn repertoire.

Ook als liedzanger is Arco actief. Zo trad hij samen met schrijver Nico ter Linden op in het programma ‘De Psalmen muzikaal verbeeld door Constantijn Huygens’. Verder staan de liederen van Beethoven, Brahms, Haydn, Mozart, Schubert, Schumann en Wolf regelmatig in zijn liedrecitals centraal. Onlangs was Arco te horen in een recital rond het Italiaanse liedrepertoire met liederen van ondermeer Bellini, Donizetti, Puccini, Rossini en Verdi.
In 2005 richtte hij de stichting “Musica Inaudita” op, een stichting die zich bezighoudt met de uitvoering van “ongehoorde” muziek. Tevens werd hij artistiek leider van het professionele “Gombert Consort” en het semiprofessionele “Schütz Vocaal Ensemble”.

Meer informatie op arcomandemaker.nl