Bachs Magnificat in Es-groot

Het was zijn eerste ‘proeve van bekwaamheid’ voor een grootschalig kerkelijk werk, bij de aanvang van Bachs functie als kerkelijk muziekmeester in Leipzig. We schrijven 1723. Tot dan toe had Bach zich, bij vorige werkgevers, beperkt tot kleinere cantates. Maar in Leipzig pakte hij groots uit. Voor de kerstavond dienst van 1723 componeerde hij de kerst-versie van het Magnificat. Daarna volgden in rap tempo andere grote oratoria: de Johannes-Passion (1724) en de Matthäus (1729).

In tegenstelling tot de andere Lutherse diensten waren de vespers tamelijk kort. Daarom maakt het Magnificat, bedoeld voor de kerstavond, een bondige en geconcentreerde indruk. De Latijnse tekst van het Magnificat is de basis van een van de vaste missen, sinds eeuwen gezongen in de katholieke eredienst. Maar in Bachs tijd werd ook in de Lutherse kerk gebruik gemaakt van misteksten. Bij de eerste uitvoering van het Magnificat heeft Bach op vier plaatsen tussen de eigenlijke Magnificat-delen enkele (toen bekende) Duitse en Latijnse lofzangen (z.g. Lauden) geplaatst, die de kerstsfeer verhogen. Ter wille van de contrastwerking, werden die tussenvoegsels uitgevoerd door een tweede koor met zijn eigen orgel, opgesteld op een balkon tegenover dat van het grote koor-en-orkest. (Deze stereofonie zou Bach enkele jaren later ook in de Matthäus-Passion toepassen.)

De Bach-kenner Spitta (1841-1894) heeft het idee geopperd dat de tussengevoegde Lauden dienden als achtergrondmuziek voor het ‘Kindje wiegen’, een middeleeuws gebruik, dat volgens hem toen in Leipzig nog tot de kerstnacht dienst behoorde.

Zoals bij vele van zijn composities heeft Bach van het Magnificat later nog een tweede versie doen verschijnen, nu in D-grote terts, met kleine verschillen o.m. in de instrumentatie en zonder de kerst-tussenvoegsels.

1. Magnificat anima mea (koor). Een feestelijke opening waarin gecompliceerde figuren soms worden stilgezet voor een uitroep die als door één mond gezongen lijkt de worden. 2. Et exultavit (mezzo sopraan). Door dansende motieven wordt de vreugde uitgedrukt.

A. Vom Himmel hoch (tussenvoegsel, koor). Een mini motet, alleen met orgel begeleid

3. Quia respexit humilitatem (sopraan). Neerdalende figuren beelden de nederigheid uit..

4. Omnes generationes (koor). In een muzikale vormt ziet men hoe alle generaties bijna over elkaar heen tuimelen, om er bij te zijn.

5. Quia fecit mihi magna (bas). Met een duet tussen de continuo-bas en de bas-zanger beschrijft Bach op kleine schaal een groots gebeuren.

B. Freut euch und jubiliert (tussenvoegsel, solistenensemble). Een mini motet, alleen met continuo begeleid

6. Et misericordia (alt en tenor). De milde instrumentatie en het wiegende ritme verschaffen een gevoel van grote troost.

7. Fecit potentiam (koor). Het volle ensemble gaat nu op de heldhaftige toer. Aan het slot, bij dispersit superbos (het uiteenslaan van de slechterikken) vliegen de noten alle kanten op tot een plotselinge stilstand.

C. Gloria in excelsis Deo (tussenvoegsel, koor). Een dankbaar kerstgezang.

8. Deposuit potentes (tenor). Het neerslaan van de pochers en opheffen van de stakkers heeft Bach met alle middelen uitgedrukt.

9. Esurientes implevit bonis (alt). Een introverte aria, vol devotie.

D. Virga Jesse floruit (tussenvoegsel, sopraan en bas). Een bijna kinderlijke vreugdedans, slechts begeleid door continuo.

10. Suscepit Israel (terzet van vrouwenstemmen). Vanuit het orkest klinkt, in langzame noten, het Gregoriaanse gezang Meine Seele erhebt den Herren, bij wijze van cantus firmus.

11. Sicut locutus est (koor). Bach vormt een fuga in de style antico, om daarmee de standvastigheid te onderstrepen.

12. Gloria Patri, Filio et Spiritui Sancto (koor en vol orkest). Gezien het huldigen van de Drie-eenheid bouwt Bach dit monumentale stuk op triolen-bewegingen. In het tweede deel, wanneer de tekst zegt “zoals het was in den beginne”, keert Bach daadwerkelijk terug naar het openingsmotief uit koor 1, waardoor een gesloten cirkel ontstaat.

Max van Egmond

Literatuur: Chr. Wolff en A. Schweizer

Nicola Wemyss (mezzosopraan)

De Schotse mezzosopraan Nicola Wemyss behaalde haar solo diploma zang cum laude aan het Conservatorium van Birmingham. Vervolgens studeerde ze bij Marius van Altena en Rita Dams aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag en behaalde het diploma Uitvoerend Musicus barokzang in 2001.

Nicola Wemyss’ solocarrière begon met het winnen van de eerste prijs van het Chimay Concours voor barokzang in 2000. Sindsdien is ze regelmatig te gast als soliste bij ensembles en orkesten als Les Arts Florissants, Orkest van de 18e Eeuw, Utrechts Barok Consort, Musica ad Rhenum, Combattimento Consort Amsterdam, het Telemann Chamber Orchestra (Osaka), het Radio Kamerorkest, de Nederlandse Bachvereniging, het Halcyon Ensemble, Ensemble Jacques Moderne, Capella Figuralis, Ex Tempore België en Bochumer Symphoniker onder leiding van dirigenten als Frans Brüggen, William Christie, Richard Egarr, Roy Goodman, Ton Koopman, Joachim C Martini, Paul van Nevel, Steven Sloane, Joël Suhubiette, Jos van Veldhoven, Jan Willem de Vriend, Jed Wentz…

Naast haar brede oratoriumrepertoire heeft Nicola Wemyss ook diverse opera rollen gezongen waaronder Dido in Dido en Aeneas’ van Purcell (met Wentz en Musica ad Rhenum), Hébé in Rameau’s Les Indes Galantes’ (met Brüggen en de Orkest van de 18e Eeuw), Orfeo in Orfeo’ van Rossi (met van Veldhoven en Capella Figuralis), Serpina in La Serva Padrona’ van Pergolesi (met Brüggen en het Radio Kamerorkest), Dorotea in Don Chisciotte in Sierra Morena’ van Conti (met van Veldhoven en het Utrechts Barok Consort) en de Koningin-moeder in Turandot’ van Busoni (met Debrock en Opera Minora).

Nicola Wemyss heeft verschillende CD’s opgenomen waaronder Sylvia in Ascanio in Alba’ van Mozart en Annio in La Clemenza di Tito’ van Mozart, Dido in ‘Dido and Aeneas’ van Purcell, Dafne in ‘Apollo e Dafne’ van Handel en Diana in Pan and Syrinx’ van Galliard o.l.v. Jed Wentz en Musica ad Rhenum voor Brilliant Classics, muziek van Charpentier met Les Arts Florissants voor Erato, de Händel oratoria Gideon’ (Eliakim), Dejanira in ‘Hercules’ en de eerste vrouw en de koningin van Sheba Solomon’ met Joachim C. Martini met het Barockorchester Frankfurt/Junge Kantorei voor Naxos en muziek van Demantius en Padovano met het Huelgas-Ensemble voor Harmonia Mundi France.

Meer informatie op http://nicolawemyss.wix.com/sing