Over de beide cantates
Met de zes delen van het Weihnachts-Oratorium is de kerstmuziek van Bach nog lang niet uitgeput. Er zijn minstens twintig ‘losse’ cantates voor alle kerkelijke feestdagen rondom advent en Nieuwjaar. En dat waren er in de Lutherse traditie heel wat. Zo vierde men toen zelfs een derde kerstdag, na de twee ons bekende. Op die manier had Bach de beschikking over diverse series kerstcantates en kon enkele jaren voort zonder in herhalingen te vervallen. Eén keer heeft Bach duidelijk aangegeven dat zes specifieke kerstcantates als cyclus gezien mochten worden. Hij liet een tekstboek maken met de woorden van alle cantates die tegenwoordig Weihnachts-Oratorium heten. Zo hoefden de kerkgangers het tekstboek maar één keer aan te schaffen, om het vervolgens naar zes kerkdiensten mee te nemen.
Jauchzet, frohlocket BWV 248/1
Deel 1 van BWV 248 (Weihnacht-Oratorium) is bedoeld voor eerste kerstdag. Zuinig als Bach was met zijn tijd en talent, gebruikte hij vaak thema’s uit eerdere werken voor een nieuw doel. In deze cantate is het hergebruik overduidelijk. De opvallende paukenroffel aan het begin verwijst naar BWV 214, Tönet, ihr Pauken, een koninklijke gelukwens-cantate, die maar voor één keer bedoeld was, maar waarvan het materiaal zeer geschikt was voor een feestcompositie met meer permanente bestemming.
In het openingskoor (nr. 1) zingen de vier koorstemmen hun lof vaak in stevige blokken, als uit één mond. Slechts bij uitzondering krijgen de diverse stemmen onafhankelijke, elkaar imiterende partijen te zingen.
De evangelist (tenor) reciteert het letterlijke kerstevangelie van Lucas (nr. 2 en 6). Daarop wordt naadloos aangesloten door één van de andere solisten. Zo gaat het secco-recitatief nr. 2 over in een begeleid recitatief met twee oboi d’amore voor alt (nr. 3), gevolgd door de alt-aria nr.4. In beide alt-solo’s wordt vooruitgeblikt naar de komst van het Jezus-kind. Dat is ook het geval in het koraal nr. 5. Maar in recitatief nr. 6 is de geboorte inmiddels een feit. En Bach sluit daarop aan met een kunstige constructie. Nr. 7 heet Choral und Rezitatief en inderdaad zingen de koorsopranen als cantus firmus een bekend kerkkoraal, dat telkens onderbroken wordt door een recitatief van de bas. Het geheel wordt suggestief begeleid door twee hobo’s, de ‘herders instrumenten’ bij uitstek. Na dit goede nieuws volgt een triomfantelijke bas-aria met trompet-solo (nr.8), die inmiddels een paradepaardje geworden is voor zangers bij concoursen of examens. Ook het slotkoraal nr. 9, is vol van symboliek. Het koor zingt een tere melodie, eigenlijk een wiegenlied, maar trompet en pauken onderbreken deze slaappoging van het Kind met een niet te stuiten feestrumoer op de achtergrond. Een dankbare tegenstelling.
Christen, ätzet diesen Tag! BWV 63
Cantate BWV 63 is één van de vele ‘losse’ Bach-cantates voor de kersttijd. Destijds waren koperblazers en pauken in kerkmuziek alleen toegestaan bij feestelijke gedenkdagen. Bij normale, ‘ernstige’ kerkdiensten moesten componisten zich beperken tot de meer ingetogen houtblazers, natuurlijk gepaard aan een strijkorkest. Maar in deze cantate schallen maar liefst vier trompetten, nog versterkt door drie hobo’s, fagot en pauken. De woorden van het openingskoor (nr. 1) liegen er dan ook niet om: “Christenen, laat [de herinnering aan] deze dag gebeiteld worden in marmer en metaal”. Wel, u zult het merken.
Het alt-recitatief, nr. 2, is een groot contrast. Het is ingekeerd, filosofisch en dankbaar. Bij sommige heel expressieve woorden spint Bach het secco recitatief uit tot een arioso, met veel lyriek. Nr. 3 is een duet van sopraan en bas, begeleid door een hobo en continuo. Hobo en sopraan bewegen zich in de hoogste sferen in dit dankbare loflied. Het tenor-recitatief nr. 4 bezorgt ons opnieuw een contrast. In heldhaftige woorden wordt de leeuw uit het geslacht van David bezongen, waarbij ook zwaard en pijlen worden opgevoerd, terwijl het continuo strijdvaardige geluiden produceert. In overeenstemming daarmee is het duet nr. 5: een grootschalige vreugdedans met eindeloze coloraturen van de beide zangers. In de laatste solo, het begeleide recitatief nr. 6, zweept de bas op tot vreugde en hulde, waaraan het koor gehoor geeft in nr. 7 (slotkoor) waarin een duizelingwekkende orkestpartij het feest afrondt.
Max van Egmond
literatuur o.a.
Chr. Wolff, J.S.Bach
A. Dürr, Die kantaten vor J.S.Bach
W.Neumann, Handbuch der Kantaten J.S.Bachs.