Pachelbel “Gott ist unser Zuversicht”
Johann Pachelbel, geboren in 1653 te Neurenberg en aldaar gestorven in 1706, was 32 jaar ouder dan Bach. Hij was met Bachs vader bevriend en fungeerde als peetvader voor één van Bachs zusters. Men speculeert, dat Pachelbel de jonge Bach heeft leren kennen toen die negen jaar oud was.
Evenals Bach groeide Pachelbel op in een zeer muzikale familie. Zijn oeuvre is rijk en omvat zowel wereldlijke als geestelijke muziek.
Het korte, achtstemmige “Gott ist unser Zuversicht” wordt begeleid door basso continuo. Het begin is dubbelkorig met een simpel ogende echo-werking tussen de beide groepen. In de tweede helft worden de koren samengevoegd tot een vier-stemmig geheel. Daar zingen de sopranen als cantus firmus de koraalmelodie “Ein feste Burg”, terwijl de andere stemmen begeleiden met meer bewegelijke partijen.
J.S. Bach “Wo soll ich fliehen hin?” BWV 5
Hoewel matig van lengte is cantate BWV 5 groots van opbouw en een uitdaging voor de zangers en spelers. De tekst belicht eerst de wanhoop van de mensen om hun zonden. Maar vanaf nummer 4 gloort er hoop, wanneer de zondaars beseffen dat zij hun verbetering kunnen bevechten. Dienovereenkomstig zijn de twee aria’s (nrs. 3 en 5) van deze cantate heel contrasterend, zowel inhoudelijk als qua uitvoering.
Het openingskoor, nr. 1, heeft uitgebreide orkest-ritornellen. De notenreeksen illustreren het moeizaam zoeken naar een uitweg, in overeenstemming met de schuldbewuste woorden.
De bas zingt in het volgende recitatief, nr. 2, dat zijn zonden hem als wilde stromen overspoelen. Die watervallen van slechtheid worden uitgebeeld in de volgende aria, nr. 3. De altviool begint daarmee in neerdalende notenreeksen en de tenor noemt het klaterende vocht zelfs stromen van bloed. Bach drukt dat zo plastisch uit dat de eindeloze notenreeksen zowel de zanger als de luisteraar naar de keel grijpen.
In het alt-recitatief, nr. 4, worden rust en vertrouwen hersteld. Als verrassing heeft Bach door dit secco recitatief een hobo-solo heengevlochten met nog eens de koraalmelodie die ook de basis vormt van het begin en einde van de cantate. Opnieuw laaien de emoties op in aria nr. 5, die groots van opzet is, en zelfbewust en strijdlustig. De solo-trompet beeldt de helse stemmen uit en de zanger probeert die tot zwijgen te brengen.
Het sopraan-recitatief, nr. 6, noemt opnieuw de druppels bloed, maar refereert nu aan de kruisdood van Jezus, die zijn bloed vergoot om de mensheid te redden. Het slotkoraal, nr. 7, rondt die gedachte af met het belijden van dank en trouw.