“Ach lieben Christen, seid getrost” is één van de vele koraalcantates waarin Bach op unieke wijze een bestaand (en in zijn tijd gekend) kerkgezang met omspelingen van zijn eigen vinding samen brengt. Van het oude kerklied (koraal) worden zowel de woorden als de melodie gebruikt en worden ze meestal door de koorsopranen gezongen. De toegevoegde teksten en melodieën sluiten daar naadloos bij aan.
Er is, zoals vaker bij Bach, enig speurwerk nodig om de aansluiting te vinden bij de Bijbellezingen voor de zeventiende zondag na Trinitatis, de dag waarvoor deze cantate geprogrammeerd is. Eén van de herkenbare Bijbelcitaten is uit het Evangelie volgens Lucas, 14/11: “Want wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden, en wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden”. Hiernaar wordt verwezen in het lange basrecitatief nr. 3.
In het openingskoor, nr. 1, tonen cello en contrabas een opjagend thema, dat niet aflaat en uitdrukking geeft aan de wroeging die de mens door zijn zonden ervaart. De tekst laat horen dat deze zondaars – “die lieben Christen” – troost kunnen putten uit het feit dat niemand zonder zonde is en dat allen door God gelijk behandeld zullen worden.
In nr. 2, de tenor aria, klinkt de wanhopige vraag “hoe kan ik aan mijn zonden ontkomen?” en , in het middendeel, het antwoord: “alleen in de vaderlijke handen van de Heer”. De fluitsolo illustreert het tumult en de verwarring van de zonden.
Het bas recitatief, nr. 3, bevat geen mooipraterij. De wandaden zullen de zondaar achtervolgen als een fatale ziekte. Zijn hoogmoed zal hem naar beneden halen – dit wordt benadrukt door een dalende lijn op “erniedrigt werden”. Ten slotte bestaat de enige troost uit “ein selig Sterben”.
Zoals Bach deed in het wereldberoemde “Jesu, joy of man’s desiring” combineert hij in het koraal nr. 4 een eenvoudige kerkmelodie (door de sopranen gezongen) met obsederende thema’s in de baslijn (alleen door het continuo gespeeld).
Iedere zichzelf respecterende Bachcantate die is begonnen met kommer en kwel biedt in het midden enige verlichting. De alt aria, nr. 5, verkondigt louter troost en het aansluitende tenor recitatief, nr. 7, belooft zelfs dat ons gebeente, door God geschapen, tot hem zal terugkeren na de dood. In het slotkoraal, nr. 7, klinkt voor de laatste keer het kerklied in de sopranen, met een ander couplet uit de bestaande en bekende tekst.
Max van Egmond