Het populaire Weihnachts Oratorium is bepaald niet het enige dat Bach voor de kerstdagen heeft geschreven. Het is trouwens de verzamelnaam voor zes losse cantates, elk bedoeld voor zes verschillende adventsdiensten. Daarnaast heeft Bach nog diverse andere kerstcantates gecomponeerd zodat hij, net als bij andere kerkelijke feesten, uit meerdere mogelijkheden kon kiezen. De twee cantates van vandaag stammen uit 1723 en 1724. Het Weihnachts Oratorium (BWV 248) is pas tien jaar later ontstaan.
BWV 40, “Dazu ist erschienen der Sohn Gottes”, heeft de ‘toeters en bellen’ die Bach voor zijn feestcantates reserveerde. Aan blaasinstrumenten tellen we twee hoorns, twee hobo’s en een fagot. De algehele strekking is dat de komst van Jezus zorgt voor het te niet doen van Adams zonden (ook genoemd in Cantate 133). Het koor paradeert opvallend met een uitvoerig openingsnummer en maar liefst drie koralen.
Het openingskoor, nr. 1, is groots opgezet en heeft een strijdlustig karakter, ter viering van de nieuw geboren Jezus als grote overwinnar van het kwaad. Na de orkestrale inleiding doet het koor zich aanvankelijk horen in korte vocale blokken. Vervolgens slinkt de begeleiding en exposeert iedere koorstem apart het thema, waarna met vereende krachten (tutti) het einde wordt bereikt.
Na het tenor recitatief, nr. 2, komt een koraal, nr. 3, waarin de overwinning van het kwaad met halve toonsafstanden wordt geïllustreerd. De bas aria, nr. 4, is bijna agressief in zijn dramatiek. Het kwaad wordt uitgemaakt voor alles wat lelijk is. Deze agressie is niet tevergeefs, want aansluitend bezingt de alt, dat de “höllische Schlange” voorgoed is gevloerd. Dit recitatief, nr. 5, heeft de vorm van een arioso, want de strijkers zorgen voor een vredig kabbelende ondergrond. Na het volgende koraal, nr. 6, keert het volle orkest terug voor de feestelijke begeleiding van de tenorsolist: aria nr. 7. Op de woorden “freuet euch” zingt hij eindeloze coloraturen, maar op “erschrecken” worden de notenreeksen expressief ontsiert door stokkende onderbrekingen. Het slotkoraal, nr. 8, besluit met ons, heel toepasselijk, een goed Nieuwjaar te wensen.
BWV 133, “Ich freue mich in dir”, is voor kerst-begrippen nogal kleinschalig gehouden. Het is dan ook een cantate voor ‘Derde Kerstdag’, dus Bach moet beseft hebben dat zijn zangers en spelers op die dag de uitputting nabij waren na de eerdere, bijna dagelijkse diensten met grotere feestcantates. BWV 133 heeft dus geen trompetten, hoorns of pauken, maar ‘slechts’ twee hobo d’amores, naast de gebruikelijke strijkers. (Naar believen kan een ‘Zink’ worden ingezet om de cantus firmus mee te spelen.)
In het openingskoor, nr. 1, worden de zangers niet te veel op de proef gesteld. Zij zingen ‘eenvoudige’ koraalblokken, afgewisseld met fraaie tussenspelen. De alt aria, nr. 2, toont in structuur een opvallende voortzetting van de voorafgaande melodieën en ritmes. Vreugde en dankbaarheid zijn de karakteristieken.
Het tenor recitatief, nr. 3, verandert twee keer van secco (quasi gesproken) in arioso (meer gezongen), daartoe geïnspireerd door de tekst. In dit recitatief wordt verteld dat de boosdoener Adam wordt terechtgewezen door de komst van het Jezus-kind. In sopraan aria, nr. 4, is het algehele karakter vriendelijk en dankbaar, zowel in de stem als het orkest. Dat verandert in het langzame middendeel, waarvan de tekst strenger is.
De laatste twee delen zijn een optimistische afsluiting: Het bas recitatief, nr. 5, heeft weer een secco- en een arioso deel, net als nr. 3. Het slotkoraal, nr. 6, bevestigt de blijde geboorte en wenst het Goddelijke Kind een goede nachtrust toe.
Max van Egmond