Bach was 41 jaar oud toen hij “Alles nur nach Gottes Willen” voor het eerst uitvoerde (1723). Hij had nog maar pas de functie van muziek-directeur in Leipzig aanvaard en heeft zich in die eerste jaren vooral toegelegd op het scheppen van enkele volledige jaargangen cantates voor de Lutherse eredienst. Ook zijn Johannes- en Matthäus-Passion stammen uit de eerste vijf jaren van zijn verblijf in Leipzig. Voordien was hij elders verbonden aan enkele vorstenhoven en schreef dientengevolge een overvloed aan instrumentale muziek.
Zoals de titel van cantate BWV 72 suggereert, zijn de wil en wetten van God een rotsvaste realiteit waar de gelovigen niet omheen kunnen. In koor nr. 1 wordt streng en aanhoudend een sprong van een octaaf in onze oren gehamerd, door het orkest, door het koor, of door allen. De tekst op die octaaf-sprong is steeds het woord “Alles”. Er is geen ontkomen aan: “Alles nur nach Gottes Willen…” Natuurlijk zorgt Bach er voor, dat die stoere en aanhoudende kwartnoten worden omspeeld door sierlijke reeksen van snelle noten, die zich afwisselend door koor en orkest heen slingeren. In het midden, wanneer de tekst “Gottes Wille soll mich stillen” opduikt, klinkt het koor ineens mild en ingetogen. Dan doet het orkest er bijna het zwijgen toe, behalve een echo van die meedogenloze octaafsprongen. Dit is een typisch Bachse verandering van sfeer zonder wijziging van de basisstructuur.
In de volgende alt-soli (nr. 2 en 3) zien we een aaneenrijging van fragmenten, die bijna een ingebouwde solo-cantate voor de alt vormen: een recitatief, overgaand in een wals-achtig arioso met een troostende tekst, gevolgd door weer een recitatief, dat zonder onderbreking overgaat in een swingende, optimistische aria, waaraan twee solo-violen en de cello een soort instrumentale trio sonate bijdragen. Na een kort, troostend bas-recitatief (nr. 4) verrast de volgende sopraan-aria (nr. 5) met een originele structuur: als het da capo net op gang lijkt te komen, beëindigt Bach de aria abrupt met een simpele samenvatting in drie maten. Het slotkoraal (nr.6) lijkt zó weggelopen uit de Matthäus-Passion, maar Bach gaf er wel een heel nieuwe harmonisatie aan.
Max van Egmond