De Duitse componist Heinrich Schütz (1585 – 1672) was een vertegenwoordiger van de vroeg-barok. Hij werd honderd jaar voor J.S. Bach geboren, maar was een tijdgenoot van Gabrieli, Monteverdi en Sweelinck. Nederland beleefde zijn Gouden Eeuw en ook elders in Europa bloeiden de kunsten. Dat gebeurde ‘tegen de verdrukking in’, want her en der waren lange oorlogen gaande, bij voorbeeld de Tachtigjarige Oorlog, of de aanhoudende vetes tussen diverse Duitse vorstendommen.
Toen Schütz 14 jaar was begon hij als koorknaap met een grondige muzikale opleiding. Omdat componisten in die tijd hun inspiratie vooral uit Italië haalden, vertrok Schütz op 24-jarige leeftijd naar Venetië, om te studeren bij Gabrieli. Zijn verblijf daar werd een paar keer verlengd, maar toen zijn leermeester gestorven was, keerde Schütz naar Duitsland terug. Hij studeerde en werkte in Kassel en Dresden. Hij trad in het huwelijk met de 19-jarige Magdalena Wildeck, die echter op haar 24ste overleed; een verlies dat Schütz nooit helemaal te boven is gekomen.
Zestien jaren na zijn verblijf in Venetië ging Schütz opnieuw naar Italië, nu om een studie te maken van de stijl van Monteverdi. Na terugkomst kon hij het in zijn door oorlog geteisterde vaderland moeilijk uithouden. Hij verplaatste zich naar het noorden, werkte o.a. in Hamburg en werd tenslotte hofmuzikant in Kopenhagen.
Toen de oorlog voorbij was, keerde Schütz terug naar Dresden, waar hij in de leeftijd van 87 jaar stierf en een rustplaats vond in de beroemde Frauenkirche, die vervolgens diverse keren werd verwoest en weer opgebouwd, laatstelijk in en na de Tweede Wereldoorlog.
De Musikalische Exequien (muzikale uitvaart) componeerde Schütz in 1626, op 51-jarige leeftijd. Men spreekt wel van het eerste Duitstalige requiem, dat dus ontstond lang voor Ein deutsches Requiem van Brahms. De Musikalische Exequien worden gevormd door drie delen en zijn afwisselend geschreven voor één of twee koren en een ensemble van solisten, steeds begeleid door een uitgebreide continuo-groep.
Deel 1 is het langste van de drie delen. Het is een opeenvolging van korte stukjes in steeds wisselende combinaties van solisten-ensembles en zesstemmige koren. Af en toe worden de stukken ingeleid door een eenstemmige Gregoriaanse intonatio.
Deel 2 heet Herr, wenn ich nur dich habe. Het is een kort deel voor twee vierstemmige koren, dat een meer troostende en optimistische inhoud heeft.
Deel 3, Herr, nun lässest du deinen Diener in Frieden fahren, wordt weer met een Gregoriaanse zin ingeleid. Deze keer zijn de uitvoerenden een vijfstemmig koor en een trio van solisten.
Max van Egmond
Literatuur: o.a. Baumgartner Barock-Musik.