“Der Gerechte kommt um” van Bach/Kuhnau
Dit vijf minuten durende motet is een opmerkelijk juweeltje. De stijl is niet die van Bach, maar zou op zijn plaats zijn tussen Schütz en Bach in. Het werk oogt eenvoudig maar heeft complexe harmonieën en is van een ontroerende schoonheid. De oorspronkelijke compositie is van Johann Kuhnau (1660-1722), de voorganger van Bach als kerkmusicus in Leipzig. Het was geen uitzondering dat componisten reeds bestaande werken arrangeerden en hergebruikten. Evenmin was het ongewoon dat de naam van de componist en/of bewerker onvermeld bleef op het notenmateriaal. De uitgever Diethard Hellmann heeft het stellige vermoeden dat het vijf-stemmige koorwerk van Kuhnau, dat oorspronkelijk a capella was, van een orkestbegeleiding is voorzien door Bach. De oorspronkelijk Latijnse tekst, Tristis est anima mea, is vervangen door een Duitse. We hebben dus te maken met een schepping door twee auteurs.
De tekst is aanvankelijk somber en klagend, maar suggereert later troost en hoop. Het tempo blijft steeds gedragen en de expressie komt van de geraffineerde en gewaagde harmonieën. Zo is er vier maten voor het einde een cluster van fis-g-a-b, die zich vredig oplost naar het slot-akkoord.
“Du wahrer Gott und Davids Sohn” BWV 23 van J.S.Bach
Deze cantate is in diverse opzichten uitzonderlijk. Zij duurt maar negentien minuten en heeft slechts vier delen. Aan het begin staat geen openingskoor en het slotkoraal is verlengd tot volledig koorwerk met uitvoerige tussenspelen.
De kleine proporties leiden niet tot een vluchtige indruk, want elk deel sleept zich langzaam en tragisch voort. De tekst verwijst naar de roep van een blinde om hulp en zijn daarop volgende genezing, zoals verteld in het Lucas-evangelie. Ook wijst de tekst al vooruit naar de lijdenstijd, die enkele weken later wordt herdacht.
Nr. 1 is een duet voor sopraan- en alt-solist, slechts begeleid door twee hobo’s en continuo. Spelers en zangers uiten zich in klagende en smekende tonenreeksen, terwijl de tekst vraagt om Gods hulp en troost. In nr. 2, een begeleid recitatief, smeekt de tenor met name om hulp voor de zieken en gebrekkigen. Pas in deel 3 voegt het koor zich bij de roep om verzachting van leed. Door middel van stijgende notenreeksen wordt het gebed letterlijk de hemel in gezonden. Een verrassing is, dat het koor vier keer wordt onderbroken door een duet van tenor- en bas-solist, die in tekst en muziek het patroon van het koor voortzetten, maar dan tweestemmig.
Het “Choral”, nr. 4, is een uitvoerig slotkoor, dat langzaam en aarzelend begint, maar halverwege een versnelling ondergaat. De sopranen hebben de taak, de koraalmelodie in langere notenwaarden als cantus firmus te laten horen.
M. van Egmond, onder raadpleging van A. Dürr: Die Kantaten von J.S. Bach .